Onze jeugd was hard, we leden zwaar,
PTSS lag op de loer, beiden bipolair.
Literair een onuitputtelijk reservoir,
met een revanchistisch vocabulaire!
Pa’s opvoeding was griezelig hardvochtig,
nooit zat je eens lekker in je vel.
Altijd argwanend of achterdochtig,
het leek soms de Goelag archipel.
Hij lachte ons uit als we niets verdienden,
‘Zoek flessen met statiegeld, spaar toch doppen!’
Hij pestte ons want we hadden geen vrienden,
het liefst wilden we ons in zijn bijzijn verstoppen.
Ons schoolrapport, ok, het was ook niet veel,
werd gekraakt en hevig bespot,
we stonden erbij, een brok in de keel,
voelden ons miezerig en rot.
Bij de zes voor Vlijt en Gedrag,
haalde hij triomfantelijk zijn gelijk.
Lui vond hij ons en met geen greintje ontzag
voor zijn kennis en kunde van de praktijk.
Al onze pleziertjes wist hij te bederven,
elke feestdag eindigde in mineur.
Bij zijn dood bleken we niets te erven,
hij vond ons onbetekenend en inferieur.
Voor ons was dat niet te verteren:
we cremeerden hem niet maar lieten hem composteren.
Zo droeg zijn dood toch iets bij, heel vet,
uitgestrooid over ons aardbeienbed!
Abel Kaft
Uit: Het gelijk van de wormen, 2018