Vroeger thuis met mijn eeneiige tweelingzus,

was het allesbehalve knus.

Dat begon al in de wieg voor twee,

zij agressief, ik heel gedwee,

permanent in gevecht om de grootste van moeders borsten,

zus allergisch en daarom vol met korsten,

bulten en jeukende wonden met bloed,

in het door krabben doorweekte het beddengoed.

Op school altijd met een negen voor vlijt en gedrag,

waar ik niet verder kwam dan papa’s schamper gelach.

Als mijn ouders al naar mijn cijfers keken,

maanden nadat de schoolvakantie was verstreken.

Dan zwegen ze en keken naar buiten,

en kon ik naar wat extra zakcenten fluiten.

En nog later, mijn hoofd geteisterd door pukkels en puisten,

kreeg ik fors klappen waar mijn oren van suisden,

als ik meldde dat zuslief weer stond te zoenen met Aris,

de zoon van de dubieuze notaris.

Zelf was ik kansloos bij de meiden op school,

en scoorde zelfs het predicaat gare mongool.

Toen Liesje in mijn leven kwam na lang zeuren en trekken,

deed mijn zus een boekje over mij open en kon ik vertrekken.

Diep in de put en volledig op apegapen,

wist zij het te bestaan Trix mijn hond in te laten slapen.

Ten einde raad en tot het uiterste gedreven,

besloot ik tot een aanslag op haar leven.

Dus onlangs wist ik, aan het eind van de morgen,

haar het coronavirus te bezorgen.

Nu ligt ze op de intensive care en heeft het te kwaad,

reutelend aan het beademingsapparaat.

Natuurlijk met virussen mag je de draak niet steken,

maar ze is nog niet bezweken.

Misschien heeft ze toch haar lesje geleerd,

dat komt ervan als je een dichter terroriseert!

Abel Kaft

Uit de bundel Geen troost van je kroost, 2019